maandag 30 januari 2012

Denk ik aan Duitsland...


Denk ich an Deutschland in der Nacht,
Dann bin ich um den Schlaf gebracht.


Het zijn ongetwijfeld Heinrich Heines beroemdste dichtregels, die hij in 1843 in Parijs schreef. Duitsland hield hem uit zijn slaap, maar in het gedicht Nachtgedanken niet zozeer vanwege het politieke klimaat en het antisemitisme, dat hij al in 1831 ontvlucht was. Al twaalf jaar had hij zijn oude moeder niet gezien en in zijn lange afwezigheid waren al vele geliefden gestorven.

Nog in hetzelfde jaar 1843 voerde de Heimweh Heine van Parijs naar zijn moeder in Hamburg. Zijn reis legde hij vast in Deutschland. Ein Wintermärchen, waarin de liefde voor de Heimat veelvuldig tegenover de afkeer staat. Prachtig beschrijft Heinrich Heine hoe de Pruisische douane vergeefs in zijn bagage zoekt naar verboden boeken, maar dat hij al zijn illegale gedachtengoed in zijn hoofd zit. “Mijn hoofd is een tsjilpend vogelnest van in beslag te nemen boeken”.

In Hamburg ontmoet Heine niet alleen zijn moeder, maar ook Hamburgs beschermende godin Hammonia. Zij belooft de dichter de toekomst van Duitsland te tonen. Op voorwaarde dat hij er verder over zal zwijgen, “in Reden und in Schriften.” Uit Hammonia’s toverketel, die de po van Karel de Grote blijkt te zijn, komt de verschrikkelijke stank van Duitslands toekomst.

Heines wintersprookje werd in 1844 in Pruisen verboden en in beslag genomen. De koning van Pruisen beval de arrestatie van de schrijver. In Parijs werd het gedicht in zijn geheel door Karl Marx in de krant Vorwärts gepubliceerd. Na Pruisisch protest verbood de Franse regering die krant. Marx werd naar Brussel uitgewezen.

Heinrich Heine bleef tot aan zijn dood in 1856 in Parijs. Verzorgd door zijn vrouw Mathilde, die hem net als in het gedicht Nachtgedanken uit zijn heimwee deed ontwaken. “Es kommt mein Weib, schön wie der Morgen und lächelt für die deutschen Sorgen”.

Erik de Graaf

Geen opmerkingen:

Een reactie posten