vrijdag 28 december 2012

“Duits? Dat lezen we hier niet meer.”

Aan de Rozengracht in Amsterdam zit de enige Duitse boekhandel buiten Nederland, zo las ik vandaag in mijn avondkrant. Althans, nog wel, want de verkoop van Duitse boeken neemt af. De eigenaar van Die weiβe Rose, genoemd naar de Duitse verzetsgroep rond de Geschwister (= broers en/of zussen) Hans en Sophie Scholl, hoopt het vijfentwintigjarige jubileum van zijn winkel te halen. Zeker is hij er niet van, want Nederlanders zijn, generaliserend gesproken, de taal niet meer machtig.

Toen ik aan het begin van de jaren tachtig een poosje in Amsterdam woonde kocht ik mijn Duitse boeken aan de Rozengracht. Niet veel, want daar had ik het geld niet voor. Ik beschouwde boekwinkels als boekenmusea. Kijken, kijken, later kopen… Of lenen. Van iemand die het wel had gekocht of in de bibliotheek. Toch herken ik op een reis door mijn boekenkast nog allerlei Bölls, Grass’, Wolfs en Johnsons uit de Die weiβe Rose.

De klacht over Nederlanders en de Duitse taal herken ik wel. De cijfers over het economische belang van een goede beheersing van het Duits ken ik ook. Miljarden euro’s derven we jaarlijks doordat we de onderhandelingen met onze belangrijkste economische partner onbeholpen of zelfs onbeschoft voeren. Over het feit dat meer Duitsers Nederlands studeren dan Nederlandse studenten Duits mogen we ons ook wel achter de oren krabben.

Toch moest ik vanavond bij het lezen van het artikel in de NRC denken aan mijn favoriete boekhandel Godert Walter in Groningen. Vorige week constateerde ik dat de afdeling Duitse literatuur daar almaar uitbreidt. Duitse ontlezing of niet, in Groningen groeit het aanbod. Bovendien was het weer reuze-inspirerend om met eigenaar Erik Kweksilber de Duitse leeservaringen van de afgelopen tijd door te nemen.

Erik de Graaf

dinsdag 30 oktober 2012

All you need is beat! Opstand in de DDR

Op een zondagavond aan het eind van oktober 1965 demonstreerden 2500 jongeren in het centrum van Leipzig. Niet voor hogere lonen, niet voor meer reismogelijkheden (Leipzig lag toen tenslotte in de DDR), maar tegen het verbod op beatmuziek. Enkele weken eerder had de Leipziger afdeling van de SED, de Oost-Duitse communistische partij, ruim veertig plaatselijke beatgroepen aan banden gelegd. Door de beat te verbieden hoopten de grijze partijfunctionarissen het gevaar van de westerse, lees: niet-socialistische, decadente “on-cultuur” te keren.

Eerder hadden de partijkaders de beat getolereerd, zelfs gestimuleerd. Op het Deutschlandtreffen, een jongerenmanifestatie in mei 1964, swingde Oost-Berlijn op vele hoeken en pleinen. Ruim een half miljoen Oost-Duitse jongeren en nog enkele tienduizenden uit West-Berlijn en de Bondsrepubliek, dansten op de muziek van talloze bands. Volgens de partijkrant Neues Deutschland toonde de jeugd "haar gezonde verhouding tot hun socialistische staat". Geen ideologisch vuiltje aan de lucht dus. Het experiment kreeg een enthousiast vervolg. De aanvankelijk alleen voor het Deutschlandtreffen bedoelde radiozender DT64 vulde vanaf juni 1964 dagelijks de ether met jongerenthema’s en beatmuziek.

Het Deutschlandtreffen en DT64 vormden de springplank naar het kortstondige succes voor veel Oost-Duitse bands. Eén van de topacts waren The Butlers uit Leipzig. De band was voortgekomen uit het al in 1957 opgerichte Klaus Renft Combo, dat al vroeg met het Amerikaanse virus rock & roll was besmet. De Butlers ontwikkelden zich in de korte culturele lente tot cultband. Ze maakten LP’s en toerden door de DDR.


Maar de nieuwe vrijheid ging voorbij. De eerste tekenen daarvan werden al zichtbaar in het najaar van 1964, nadat in de Sovjetunie de grauwe Leonid Breznjev de macht van de ietsjes frivolere Chroetsjov had overgenomen. In 1965 stapte de Oost-Duitse communistische partij over op een anti-beat-koers. Oost-Duitse "beatfans" werden weer als vanouds a-sociale nietsnutten. De klanken zelf werden door de partijleiding "hottentottenmuziek" genoemd. De beat was weer levensgevaarlijk, want Amerikaans en kapitalistisch. In oktober 1965 werden de Butlers, samen met een veertigtal andere bands verboden.

In het centrum van Leipzig demonstreerden die zondagavond 2500 jongeren vóór de beat en tegen het verbod. Het kostte de politie 20 minuten om de Beat-Aufstand de kop in te drukken. Er was haast bij, want dezelfde middag voetbalde de DDR in hetzelfde Leipzig tegen Oostenrijk (uitslag: 1-0). Er waren 279 arrestaties. Ruim 160 personen werden veroordeeld tot gevangenisstraffen, tot tewerkstelling in de bruinkoolmijnen of tot heropvoedingsgestichten.


Met de beat is het nooit meer goed gekomen in de DDR. De Butlers werden in de jaren zeventig weer Renft Combo, maar leefden van verbod naar verbod. Na de val van de Muur speelden ze weer samen, in verschillende oorspronkelijke samenstellingen (dat kan in de roch & roll). Tien jaar geleden zag ik de baardige muzikanten van Renft optreden bij het Kaiser-Wilhelm-Denkmal in Thüringen (zie foto). Ze speelden toen al langer met elkaar dan de Rolling Stones. Vijfenveertig jaar, zij het onderbroken door enkele beoepsverboden. De dood van vier bandleden in een paar jaar tijd maakte een eind aan het bestaan van een Oost-Duitse rocklegende. Hoewel, legendes sterven niet.

Erik de Graaf

zaterdag 27 oktober 2012

Veertig gestolen minuten

Vannacht gaat de klok weer van zomer- naar wintertijd. Elke keer gaat het uurtje voor- of achteruit gepaard met felle discussies. Hebben we nu een uurtje extra of juist niet? U kent het wel. Maar ook jaarlijks wordt door de deskundigen gesteggeld over de vraag of dit nu goed is voor ons bioritme of dat het allemaal niet zoveel uitmaakt.

Mijn ome Jan uit Drenthe, die zijn leven lang glastuinder in het Westland was, maakte er altijd ook nog een politiek-historische kwestie van. Twee keer per jaar herinnerde hij de familie bij het voor- of achteruitzetten van de klok aan de veertig door de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog gestolen minuten, die later nooit zijn teruggegeven. Zijn fiets was nog daar aan toe, daar kon je een nieuwe voor kopen. Maar die veertig minuten waren voorgoed verloren gegaan.

Tot 16 mei 1940 kende Nederland de Amsterdamse tijd, die voorliep op de West-Europese tijd, maar achter op de Midden-Europese. Dat was best lastig, want nu, op zaterdagavond om tien uur, was het in Londen tien over half tien en in Keulen en Berlijn tien over half elf.

Nog geen week na de Duitse bezetting voerden de Duitsers per decreet op 16 mei 1940 de zomertijd in. Al voor de oorlog was het vooruitzetten van de klok in het Staatsblad voor 19 mei aangekondigd, maar dat moment werd door de Duitsers haastig drie dagen vervroegd. In Duitsland was de zomertijd namelijk al per 1 april ingegaan.

Daarnaast gelastten de Duitsers ook onmiddellijk af te stappen van de Amsterdamse tijd en over te stappen op de Midden-Europese. De klokken gingen op 16 mei 1940 dus een uur en veertig minuten vooruit, zoals ook in De Telegraaf werd aangekondigd. Vreemdgenoeg werd de klok pas in november 1942 een uur teruggezet, waardoor Nederland tweeëneenhalf jaar achterelkaar in zomertijd leefde.

In feite was het dus de tijd, waarmee de nazi’s de Gleichschaltung in het bezette Nederland begonnen. Later pasten de Duitsers de kranten, de politieke partijen, de cultuur en het hele maatschappelijke leven in Nederland aan de nationaalsocialistische norm aan.

Na de Tweede Wereldoorlog heeft Nederland dertig jaar niet meegedaan aan de zomertijd. Maar de veertig minuten zijn voor altijd verloren gegaan. Mijn ome Jan heeft dat nooit kunnen verkroppen. Het kan best zijn laatste gesputter hebben kunnen zijn.

Erik de Graaf

vrijdag 26 oktober 2012

Fotograaf boven Berlijn: winter 1945-1946

Winter 1945-1946. Het zwaar gebombardeerde Berlijn, gefotografeerd vanuit de lucht door de Duitse fotograaf Hein Gorny. Illegaal. Geen Duitser mocht de stad zo zien van de geallieerden. Pas vijfenzestig jaar later, in 2011, kwamen de indrukwekkende foto’s aan het licht.

Voor de Tweede Wereldoorlog had Hein Gorny reclamefoto’s, portretten, natuurfoto’s  en industrieopnames gemaakt. In 1925 ontmoette hij zijn latere vrouw Ruth Lessing, terwijl hij haar vader, de cultuurfilosoof Theodor Lessing, portretteerde. In 1938 gaven de nazi’s hem te verstaan dat hij in het belang van zijn carrière als fotograaf beter van zijn joodse vrouw kon scheiden. Hij weigerde dat en reisde naar de Verenigde Staten om een nieuw bestaan voor te bereiden. Ondertussen verkocht zijn vrouw Ruth het Berlijnse fotoatelier aan een bevriende fotograaf.

Maar de vlieger ging niet op. Het Amerikaanse visum voor Ruth werd op het laatste moment ingetrokken en de Gorny’s waren verplicht in Duitsland te blijven. Met beperkingen mocht Hein Gorny als fotograaf blijven werken. Uit de reclamebranche hoefde hij geen opdrachten meer te verwachten. Hij leefde vooral van portretfoto’s en van het fotograferen van paarden en honden. Zijn huwelijk hield onder die grote druk geen stand. In 1944 ging het paar uitelkaar, om twee jaar later opnieuw te trouwen.

Gorny’s kans als fotograaf kwam pas weer na de oorlog. Samen met de Amerikaanse legerfotograaf Carl Byers, die hij door zijn verblijf in de Verenigde Staten in 1938 kende, vloog Gorny in de winter van 1945-1946 een paar keer boven het zwaar gebombardeerde centrum van Berlijn. Om het juiste licht te treffen vlogen ze zo vaak rond de kapotgeschoten Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche, dat al een melding was gedaan bij het Britse militaire commando.

De illegale vlucht boven Berlijn bleef zonder gevolgen. Als we tenminste de luchtfoto’s buiten beschouwing laten. Die waren, zijn en blijven indrukwekkend. Gorny is nog jaren bezig geweest met een fotoboek met zijn luchtopnames. Dat lukte niet door zijn persoonlijke misère. Zijn huwelijk met Ruth strandde opnieuw in 1946. Steeds duidelijker kreeg hij te maken met de gevolgen van een verslaving aan pepmiddelen, die hij al in de oorlogsjaren gebruikte om ’s nachts door te kunnen werken. Van 1954 tot aan zijn dood in 1967 leefde hij vaak in ontwenningsklinieken. Van werken kwam niet veel meer.

Erik de Graaf

De foto's zijn in Berlijn te zien in de Collection Regard en op Graafwerk... foto's.

woensdag 24 oktober 2012

Monument voor Roma en Sinti

Eindelijk is het ervan gekomen. Vanochtend is in Berlijn het herinneringsmonument onthuld voor de Sinti en Roma. Op een steenworp afstand van de Rijksdag waren de hoogste bekleders van Duitse waardigheid aanwezig om kritiek op het lange uitblijven te smoren. Overtuigend gaan ze niet door één deur, maar vandaag waren bondspresident Joachim Gauck en bondskanselier Angela Merkel samen present.

Ongeveer een half miljoen Sinti en Roma, de officiële naam voor wat door de volksmond zigeuners worden genoemd, werden tussen 1933 en 1945 op gruwelijke wijze door de nazi’s vermoord. Tientallen jaren duurde het voordat er Duitse belangstelling, laat staan erkenning kwam voor hun lot. Pas in 1982 kregen ze die van West-Duitse bondskanselier Helmut Schmidt. Tien jaar later, na de hereniging van de twee Duitslanden, vond de regering-Kohl dat er één herinneringsmonument voor alle slachtoffers van het naziregime moest komen.  
Van dat ene monument is het niet gekomen. Na verhitte discussies en ordinaire ruzies over de beste wijze van herinnering ontstond er een soort monumentenroute door het Berlijnse regeringscentrum. Het Holocaustmonument voor de vermoorde joden, een bescheidener monument voor de door de nazi’s vervolgde homo’s en dus sinds het vandaag het monument  voor de zigeuners.

Al jaren neem ik af en toe een kijkje op de plaats waar het zigeunermonument vanochtend is onthuld. Met verbazing stelde ik steeds vast dat dat er niet of nauwelijks aan het monument werd gewerkt. Jarenlang stond er slechts de aankondiging, zoals op de in mei 2008 gemaakte foto. Een poosje dacht ik dat dit het misschien was. Een aankondiging op een houten bord en een goedbedoelde tekst van bondspresident Roman Herzog uit 1997.

Ze hebben sinds januari toch flink aangepakt. Ik zei al: eindelijk is het er toch van gekomen.

Erik de Graaf

donderdag 19 juli 2012

Kleerhanger in Auschwitz


De een spaart postzegels, de ander voetbalplaatjes. Lydia en Thijs uit Amersfoort verzamelen sinds jaar en dag oude, houten kleerhangers. Knaapjes of nepschouders. Liefst met oude teksten erop in mooie letters. Ze kopen ze op rommelmarkten. Meestal voor een habbekrats, soms krijgen ze ze gratis mee. Op vakanties kijken ze altijd even in de kasten van hun hotelkamer. Je weet nooit wat voor moois je tegenkomt voor je verzameling.

In mei waren Lydia en Thijs op vakantie in Polen. Hun historische belangstelling bracht hen ook naar Oświęcim, de Poolse naam voor Auschwitz. Om de volgende ochtend vroeg het voormalige concentratiekamp te bezoeken namen ze een kamer in hotel Olecki, op 200 meter van de ingang van Museum Auschwitz. Gewoontegetrouw trok Thijs direct na binnenkomst in de hotelkamer de kastdeur open. Wat hij vond was een oude houten kleerhanger met tekst: A. MEDENDORP – MAATKLEEDING –WARFFUM. “Warffum”, zei hij tegen Lydia. “Nederlands, van vóór de oorlog. Hoe komt dat in Oświęcim terecht?” De vraag stellen is hem beantwoorden. De rillingen liepen hen over de rug.

In juni ontving ik een mailtje met de vraag of ik hier meer over kon zeggen. Toen ik het verhaal las voelde ik dezelfde rillingen als Lydia en Thijs. Een kleerhanger uit Warffum in Auschwitz. De herkomst van het knaapje was snel verklaard. Albertus Medendorp was vanaf 1912 kleermaker aan de Torenweg 9 in Warffum. Hij maakte maatkleding met dubbel ee en adverteerde in plaatselijke en regionale kranten. Na de oorlog duurde dat niet lang meer. Rond 1950 kwam de klad in het bestaan van de dorpskleermaker door het oprukken van de confectie-industrie. Zoon Klaas koos nog wel voor hetzelfde vak als zijn vader, maar dan in loondienst in Groningen.

Maar hoe kwam de hanger in Auschwitz terecht? Meegenomen door een joodse dorpsgenoot? In het museum in Auschwitz liggen stapels koffers, waarin mensen hun bezittingen meenamen. Hele stapels brillen, scheerkwasten en schoensmeer. Waarom zou daar geen kleerhanger tussen passen? De gedeporteerde joden hadden tenslotte geen idee wat hen in het oosten te wachten stond.


Op de begraafplaats in Warffum staat een monument voor tweeëntwintig joodse dorpsgenoten, die in 1942 werden weggevoerd en niet terugkeerden. Achttien van hen werden in Auschwitz vermoord, twee in Sobibor, een in Mauthausen, terwijl de negen maanden oude Victor van der Hal in mei 1943 in Westerbork stierf. Vier gezinnen met kinderen, hun grootouders en een vrijgezelle oom. Allemaal kenden ze kleermaker Medendorp uit het dorp. Sommigen bestelden waarschijnlijk zelfs hun pakken bij hem.

Een van de vier gezinnen was dat van Benjamin Broekema (geboren in 1904). Broekema was slager, schrijver en socialist. Hij schreef een streekroman, tientallen korte verhalen, ruim veertig toneelstukken in het Gronings en honderden columns in het socialistische dagblad Het Volk. Benjamin Broekema was een arme sloeber, die waarschijnlijk niet snel een maatpak kocht. Maar hij zat wel samen met Klaas Medendorp in de fanfare Euphonia. Dat heeft Pauline Broekema (geen familie) mooi beschreven in Benjamin. Een verzwegen dood (2001). Benjamin vertrok in 1942 naar Westerbork, nadat hij daarvoor een oproep had ontvangen. Boer Harrenstein uit Warffum had hem nog gezegd dat hij beter kon onderduiken, maar uit angst voor de gevolgen voor zijn gezin meldde hij zich toch in het Durchgangslager. Met of zonder kleerhanger? Niemand kan het meer vertellen. Op 15 juli 1942 zat Benjamin Broekema in de eerste trein, die vanuit Westerbork naar Auschwitz vertrok. Daar werd hij op 17 augustus vermoord. Drie maanden later waren zijn moeder Reina, zijn vrouw Sara en zijn dochters Reina (6) en Rachelina (3) aan de beurt.


Of was het een Van der Hal, die het hangertje voor de reis naar het onbekende inpakte? Wie zal het zeggen? De broers Jezaija en Hartog van der Hal hadden een slagerij in de Torenweg 2 en 4, schuin tegenover de Medendorps. Ze werden zoals alle joden in 1942 uit Warffum weggevoerd. Eerst naar Westerbork. Vandaar verder naar Auschwitz, waar ze allebei, tegelijk met de vrouw en de kinderen van Jezaija (Hartog was vrijgezel) op 12 oktober werden vergast.
Hun neef Salomon van der Hal, Salli, was al op 16 juli 1942 met de tweede trein naar Auschwitz gebracht. Op 18 augustus 1942 werd hij vermoord. Drie dagen eerder was hij vader geworden van zijn zoon Victor, die in de Oosterstraat in Warffum in zijn afwezigheid werd geboren. In november 1942 moesten ook moeder Selma en haar drie kinderen naar Westerbork. Daar overleed Victor op 31 mei 1943. Anderhalve maand later kwamen Selma en haar kinderen Roza (9) en Comprecht (3) in Auschwitz aan. Na aankomst werden ze onmiddellijk vergast.
Het vierde gezin was dat van de veehandelaar Noach Benninga, die in 1936 een huis liet bouwen bij de kerk aan de Torenweg 13a. Op een steenworp afstand dus van kleermaker Medendorp. Benninga werd in 1942 gearresteerd, omdat hij in strijd met de Duitse voorschriften handel dreef. In oktober 1942 werd op de Torenweg in Warffum het bericht bezorgd dat hij op de vlucht uit het concentratiekamp Mauthausen was doodgeschoten. Zijn vrouw en twee kinderen van zestien en tien hebben het bericht nooit gelezen. Ze waren al in Auschwitz gedood.
Waarschijnlijk heeft een van de achttien joodse Warffummers de kleerhanger in de koffer mee naar Auschwitz genomen. Daar is het ongetwijfeld op de grote hoop geraakt tussen de brillen, de scheerkwasten en de schoensmeer. Een Pool heeft het meegenomen en hergebruikt. Hoe het knaapje uiteindelijk in hotel Liecki terecht is gekomen zullen we nooit weten. Hoofdzaak is dat het nu is teruggevonden door twee verzamelaars uit Amersfoort. De cirkel zou rond zijn als het binnenkort weer in Warffum zou hangen. Bijvoorbeeld in het huis van Benjamin Broekema of in dat van de joodse slager Markus in het openluchtmuseum in Warffum.
Erik de Graaf
(met dank aan Lydia Edelkoort uit Amersfoort)

zaterdag 16 juni 2012

Duitsland-Nederland in 10 sms'jes


De stemming is nogal vrolijk in Huize De Graaf. De jongste zoon heeft gehoord dat hij voor zijn examen is geslaagd. Er is bezoek voor een eerste bescheiden viering. De televisie staat geluidloos aan voor de voorbeschouwingen op Duitsland-Nederland, maar niemand kijkt.

In mijn broekzak piept mijn mobiel. Shit, denk ik, dat is vast Berlijn. Ik had graag zelf de discussie geopend. “Hallo mein lieber, wir sitzen in der kneipe und hoffen das beste. für uns natürlich”. De wedstrijd begint pas over een kwartier. Tussen het gebak door sms ik terug dat ik graag bij hen zou zijn om te zien hoe ze hun verlies dragen. “Wir schlagen euch unbarmherzlichst”, ronk ik.

Om tien over negen loopt Mario Gomez ongestoord door de Nederlandse verdediging: 1-0. Direct erna piept het weer: “Tolle Stimmung hier.” Jaja, rustig maar, bericht ik terug. “In der zweiten Hälfte haben wir Rückenwind”. We zullen zien, klinkt het vanuit Berlijn. Pats: 2-0. Mooi doelpunt, maar waarom blijft die Stekelenburg niet gewoon staan? “Okay, vielleicht erst in der dritten Hälfte”,verzacht ik mijn toon.

Na een half uur in de tweede helft brengt Van Persie de achterstand terug tot 2-1. We gaan er nog even voor zitten aan de westzijde van het voetbalfront. In het oosten is het ook billenknijpen. Ze zullen wel in Seeblick zitten, vermoed ik.

Duitsland-Nederland in het café. Ik denk terug aan 1974 in een café in Winterberg. De eerste minuten waren leuk. Tot Hölzenbein zich door Wim Jansen liet struikelen. Verslagen door een Schwalbe van een voetballer die Houtenbeen heet. Wat betekent Schweinsteiger, vraagt mijn zoon, die maar net een voldoende had op zijn Duits?
Het blijft bij 2-1. Ik feliciteer mijn vrienden in Berlijn. Het was meer dan verdiend.

Erik de Graaf
PS: de foto maakte ik donderdag onderweg in Roodeschool

zaterdag 2 juni 2012

Zonder zorg op 2 juni 1967

Op 2 juni 1967 werd een demonstrant tegen het staatsbezoek van de sjah van Perzië aan West-Berlijn in een Berlijnse Hinterhof van dichtbij en in koele bloede door een politieagent door het hoofd geschoten. Het was het begin van een golf van politiek geweld in West-Duitsland.

Als kind al was ik al onder de indruk van de foto’s van de doodgeschoten demonstrant. Ook zijn naam Benno Ohnesorg vond ik er een om nooit te vergeten. Lang heb ik me afgevraagd wat die Ohnesorg nou voor een persoon was. In 2005 las ik de roman Der Freund und der Fremde van de Duitse schrijver Uwe Timm. Aan het begin van de jaren zestig had hij samen met Ohnesorg op school in Braunschweig gezeten. Dat ze als "laatbloeiers" allebei wat ouder waren dan hun medeleerlingen schiep een band. Timm beschrijft zijn vroegere vriend als een zachtaardige, schrijvende en schilderende jongeman. Samen lazen ze zich dwars door de wereldliteratuur heen en lieten ze elkaar hun gedichten lezen. Benno Ohnesorg was Uwe Timms eerste lezer.

In niets leek Ohnesorg op een politieke herrieschopper, die zichzelf op een demonstratie in problemen kon brengen. Integendeel: de politieagent moet een heethoofd zijn geweest, die in zijn aartsconservatieve woede een slachtoffer zocht. Opgehitst door de rechtse Bild Zeitung, maar inmiddels weten we ook dat de schutter een West-Berlijnse politieagent in Oost-Duitse Stasi-dienst was. Voor Ohnesorg maakte het niet veel uit. Hij was gewoon op het verkeerde moment op de verkeerde plek. Op de allereerste demonstratie van zijn leven.

Erik de Graaf

dinsdag 8 mei 2012

Duitse deserteurs: "niet meer verkeerd"


Op 5 mei hield de Duitse president Joachim Gauck in de Grote Kerk van Breda de traditionele 5 mei-lezing. Eén passage vond ik opvallend: "Ik behoor tot een generatie Duitsers die meestal pas op pijnlijke wijze heeft geleerd dat het oude gezegde "right or wrong - my country" niet meer kan gelden. We hebben geleerd dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen een vaderland en een onrechtvaardig regime, dat verzetstrijders geen hoogverraad plegen of landverraders zijn, dat emigratie geen lafheid en desertie niet verkeerd hoeft te zijn".

Daar toont de president van Duitsland onder bepaalde omstandigheden dus begrip voor deserteurs. Ook voor Duitse deserteurs. Meestal worden deserteurs als lafaards en landverraders afgedaan. Desertie wordt door elke staat en elk leger beschouwd als een misdaad van de ergste soort. Zelfs de deserteurs van de tegenstanders worden met minachting beschouwd. Het zijn verraders van een militaire orde, die blijkbaar geen fronten kent. In mei 1945 werden, zelfs nog ruim week na de bevrijding op 5 mei, Duitse deserteurs door de Duitse krijgsraad “berecht” én geëxecuteerd. Met medeweten van het Canadese opperbevel, dat zelfs wapens ter beschikking stelde aan de ontwapende Duitsers.

In het Derde Rijk werden ongeveer 30.000 Duitse deserteurs ter dood veroordeeld, ongeveer 20.000 deserteurs kregen daadwerkelijk de kogel. Vele anderen kwamen in concentratiekampen of in strafbataljons om het leven. Het totale aantal Duitse deserteurs blijft echter moeilijk te schatten. maar zal ergens tussen de drie- en vierhonderdduizend liggen. Het zal altijd onbekend blijven hoeveel weglopers al direct aan het front, zonder krijgsraad, “op de vlucht” door de eigen eenheid werden doodgeschoten. “Aan het front kan men sterven, als deserteur moet men sterven”, had Hitler al in Mein Kampf geschreven.

De Duitse deserteurs hebben lang op rehabilitatie moeten wachten. Duitse schrijvers als Alfred Andersch en Heinrich Böll, allebei zelf deserteur, maakten van hun desertie een literair thema. Andersch liep op 6 juni 1944 in Italië over naar de Amerikanen. In Kirschen der Freiheit (1952) beschreef hij die stap als bewuste politieke daad, als zijn “ganz kleiner privater 20. Juli” (op 20 juli 1944 vond de mislukte aanslag van Stauffenberg op Hitler plaats). De eerste historische studie naar Duitse deserteurs verscheen pas aan het einde van de jaren tachtig en werd in 1991 vertaald door de Antimilitaristische Uitgeverij uitgebracht. Regelmatig ontstonden indertijd in Duitsland rellen rond initiatieven voor monumenten voor deserteurs. Tegenstanders namen het de deserteurs nog steeds kwalijk dat door hun plichtsverzuim, hun nationale schande, kameraden om het leven waren gekomen.

De veroordelingen van Duitse deserteurs door nazi-rechters werden pas in 2002 opgeheven. Daarmee werden zij eindelijk door de Duitse regering gerehabiliteerd. Pas een jaar of drie geleden werd in Keulen het eerste officiële monument voor de Duitse deserteur onthuld.

Erik de Graaf

dinsdag 1 mei 2012

Tom Poes in de Tweede Wereldoorlog

Marten Toonder zou aanstaande woensdag 2 mei honderd worden als hij niet in 2005 op 93-jarige leeftijd zou zijn overleden. Vanmiddag las ik Toonders eerste stripverhaal over Tom Poes weer eens door en was opnieuw verrast.

De eerste avonturen van Tom Poes verschenen in maart en april 1941 in De Telegraaf. Het was oorlog. De Duitsers verstevigden hun greep op het maatschappelijk leven in Nederland. De Telegraaf was door haar voorraad comics van Mickey Mouse heen en nieuwe aanvoer vanuit de Verenigde Staten was niet mogelijk. Een alternatief werd gevonden in de mappen van Marten Toonder, die als 28-jarige striptekenaar ondanks oorlog en bezetting aan de weg timmerde.

De nog lekker mollige Tom Poes kuiert door een groot woud als hij een dwerg bezig ziet met het verslepen van een zware zak aarde. Hulpvaardig als we hem kennen biedt Tom Poes assistentie aan, maar de dwerg reageert woest op het aanbod. “Waarom gaf die dwerg me een schop? Ik was toch netjes en beleefd tegen hem”, verzucht Tom Poes. Hij volgt de dwerg naar zijn grot en wacht op wat verder komen gaat.
Plotseling komt er een rij lange, magere reuzen uit een spelonk, die luid zingend in een soort hakenkruizenpas naar het kasteel van de Markies van Muizenis marcheren om zijn geld en gouden staven te stelen. Uiteraard gaat Tom Poes op onderzoek uit. Hij betrapt de dwerg bij het toveren. Roerend in een grote schaal zingt hij met valse neusstem:

Wanneer men water doet bij ’t blauwe zand
En daarin grote laarzen plant -
En daarna zachtjes fluit
Dan groeien er vast reuzen uit.


Tom Poes verzint een list en weet de slechte reuzen onschadelijk te maken. Door hen tijdens hun slaap de laarzen uit te trekken gaan ze in rook op. Om hun buit eerlijk terug te brengen naar de markies tovert Tom Poes een drietal goedmoedige reuzen door Hollandse klompen in het blauwe zand te planten en vervolgens zachtjes te fluiten. Precies zoals de dwerg het met de laarzen deed. Aldus overwon de Hollandse goedmoedigheid het in maart en april 1941 van de slechtheid. De klompen tegen de laarzen. Onder de ogen van de Duitse bezetter. Niet voor niets waren de eerste avonturen van Tom Poes razend populair onder de getergde Nederlandse lezers.

Erik de Graaf

maandag 30 april 2012

Illegaal huiskamerconcert in Oost-Berlijn

Mijn mooiste eerste mei stamt uit 1982 en begon eigenlijk al op 30 april. Op bezoek in Oost-Berlijn troonde mijn inmiddels overleden Oostduitse vriend Achim mij mee naar een illegaal huiskamerconcert van de zangeres Bettina Wegner. Ergens in de arbeiderswijk Prenzlauer Berg. In een overvolle, rokerige huiskamer, drie-hoog-achter, zong de Oostduitse Joan Baez haar in de DDR verboden repertoire over oorlog en vrede, over de Holocaust en ook over het dagelijks leven in een dictatuur. Prachtige liederen, die nog mooier klonken door de bijzondere entourage.

Waarschijnlijk was ik de enige aanwezige die van tevoren niet wist wie Bettina Wegner was. Voor het concert had ik met Achim zitten kletsen, maar toen het concert begon bleek ik ineens pal naast de ster van de avond te zitten. Het concert was indrukwekkend. Een enorme strijdlust sprak uit haar liederen, gevoed door woede, treurigheid en ook melancholie. In de pauze kwam ik met haar in gesprek. Tussen de liederen door had ze al wat over zichzelf en over haar beroepsverbod in de DDR verteld en mij vertelde ze nu meer over haar Dauervisum, waarmee ze in ruil voor een deel van haar gage in westerse valuta regelmatig naar West-Berlijn reisde.

Niet gehinderd door enige kennis van zaken stelde ik toen een enorm domme vraag. Of ze Klaus Schlesinger kende. Die had ik in februari met de Duits-Roemeense dichter Oskar Pastior op een bijeenkomst in Rotterdam ontmoet. Na een literaire avond in het kader van een culturele manifestatie over Berlijn waren we flink doorgezakt aan de bar in de Lantaren. Ja, antwoordde Bettina, Klaus is mijn ex.

Ze gaf me het adres van Klaus in West-Berlijn, ergens in de buurt van de Savignyplatz. Een paar dagen later heb ik hem daar bezocht. Ik mocht hem de groeten doen. Achteraf vind ik het bijzonder dat ze me Klaus' adres gaf. Ze vertrouwde me blijkbaar op basis van een gesprek van pakweg een kwartier. En waarschijnlijk door mijn blauwe ogen en mijn Nederlandse accent.

Van Bettina weet ik dat ze sinds 2007 nog maar zelden optreedt. Jammer, want zo’n huisconcert, liefst verboden zoals op die 30e april in 1982 in Oost-Berlijn, zou ik nog weleens willen meemaken. Klaus is in 2001 met alles gestopt. Met schrijven, met drinken, met roken en met ademhalen. Hij is alleen nog maar te lezen. In januari kwam ik hem tegen op de Dorotheenstädtischer Friedhof in Berlijn. Hij was in goed gezelschap met Bertolt Brecht, Hanns Eisler en Heinrich Mann. Zij onder de zoden. Ik erboven.

Erik de Graaf

vrijdag 13 april 2012

De dorpsmuziek voorbij!

In april 1962, op vrijdag de dertiende, werd in de Groβe Freiheit nummer 39 in de Hamburger hoerenbuurt van Sankt Pauli de Star Club geopend. Vanavond, opnieuw op vrijdag de dertiende, is dat een halve eeuw geleden.

“De nood heeft een einde! De tijd van de dorpsmuziek is voorbij!”, stond op de affiches voor de grote openingsavond van de Star Club, waarin de topklasse van Europa samen moest gaan spelen. Hoe waar dat werd wisten de organisatoren toen zelf nog niet. Op het openingsfeest speelden John, Paul, George en Ringo. The Beatles dus, maar nog vóór hun grote doorbraak. Later speelden Bill Haley, Chuck Berry, Jerry Lee Lewis en Jimi Hendrix, om maar een paar bekende namen te noemen, in de Star Club.

The Beatles waren op 13 april 1962 niet voor het eerst in Hamburg. Het was hun derde bezoek aan de stad sinds 1960. Op de avond van de 13e april maakten ze er een wilde show van. Volgens een herinnering van Paul McCartney stond John Lennon dronken in zijn onderbroek en met een wc-bril om zijn nek op het podium.

Na de opening speelden the Beatles nog driemaal een paar weken in de Star Club. Niet altijd voor volle zalen. Ook voor lege stoelen en een handvol bejaarden, die eigenlijk zaten te wachten op de striptease. Daar stond de omgeving van de Star Club veel bekender om. De bejaarden moesten nog een paar jaar wachten. De Star Club werd in 1969 gesloten. In het pand kwam toen “weer gewoon” een sextheater.

Vanavond wordt de opening van de legendarische Star Club herdacht met een muziekfeest aan de overkant van de straat. Met onder andere de band van ex-Beatles drummer Pete Best. Terug naar de dorpsmuziek?

Erik de Graaf

maandag 13 februari 2012

Ohren freimachen

“Ohren freimachen”, snauwde de Oost-Duitse grensbeambte.
Mijn haar was de laatste weken weer over mijn oren gegroeid, waardoor de foto in mijn paspoort blijkbaar niet meer met de werkelijkheid overeenkwam.
“Gut dass ich sie heutmorgen saubergemacht habe”, antwoordde ik, terwijl ik met mijn hand de haren voor mijn rechteroor wegveegde.
“Sauber machen ist des Bürgers Pflicht”, reageerde de man bars. Het was duidelijk dat ik beter verder mijn mond kon houden.

De grensovergangen tussen Oost- en West-Berlijn waren een crime. Voor Nederlanders waren twee overgangen beschikbaar: Checkpoint Charly en de Bahnhof Friedrichstrasse. Ik wisselde ze zoveel mogelijk af. Het voordeel van Checkpoint Charly was dat je tenminste in de buitenlucht stond te wachten. De hal van Bahnhof Friedrichstrasse was om claustrofobisch van te worden. Als ik er aan terugdenk ruik ik nog steeds de benauwde, muffe geur, zie ik de lange wachtrijen en hoor ik de door-en-door chagrijnige grensbeambten.

De vroege zondagochtend van het “Ohren freimachen” had ik voor de benauwde hal gekozen, omdat je van daaruit snel op de S-Bahn naar Alexanderplatz kon stappen. Ik was vroeger dan anders. Het zou mooi weer worden. Met vrienden had ik afgesproken naar hun tuinhuisje aan de rand van Oost-Berlijn te gaan. Aan het eind van de middag waren we weer terug in Prenzlauer Berg. Na het eten was het toch weer zo laat geworden dat ik me naar Friedrichstrasse moest haasten om net voor middernacht doodmoe over de grens terug naar West-Berlijn te kunnen. Mijn Tagesvisum was tot 24.00 uur geldig en geen seconde langer.

“Abend. Ausweis bitte”, zei de grensbeambte.
“Bitte schön”, antwoordde ik lusteloos en ik gaf mijn paspoort zonder de man aan te kijken.
“Und? Sind die Ohren immer noch sauber?”, klonk het luid en goedbedoeld.
Verdomd, dacht ik, dezelfde man als vanochtend. Ik was weer klaar wakker.
“Ach, arbeiten sie immer noch?”, vroeg ik verbaasd.
“Ach nein, ich war zwischendurch mal weg”.

Een enkele keer, het was werkelijk een zeldzaamheid, was er iets van contact en verstandhouding met de Oost-Duitse grensbeambten.

Erik de Graaf

dinsdag 7 februari 2012

Georg Heyms schaatsdood


Hij was nog maar 24 jaar en gold als veelbelovend dichter. Op 16 januari 1912 verdronk Georg Heym tijdens een schaatstocht op de Havel bij Berlijn. Vermoedelijk bij een poging om zijn vriend Ernst Balcke, die door het ijs was gezakt, te redden. Beiden overleefden de koude Havel niet.

Acht jaar na zijn dood nam Kurt Pinthus dertien gedichten van Georg Heym op in de expressionistische gedichtenverzameling Menschheitsdämmerung, waarover ik ooit al eens schreef. Heym was een van de zes dichters, die de publicatie van de bloemlezing niet meer meemaakten. Vier anderen sneuvelden enkele jaren later in de Eerste Wereldoorlog. Sinds Pinthus' Menschheitsdämmerung geldt Heym als een van de belangrijkste Duitse dichters en als wegbereider van het expressionisme.

Heym maakte de Eerste Wereldoorlog dus niet meer mee, maar in zijn bijna apocalyptische gedichten lijkt het alsof hij alle ellende voorvoeld heeft. Zwaarmoedigheid, levensangst en de waanzin van de metropolen voeren de boventoon in gedichten als Die Dämonen der Städte en Der Krieg. Alsof hij de ondergang van de wereld voorspeld. Geen gezellige kost. Toch prachtig.

Erik de Graaf

PS: de liefhebbers kunnen Georg Heyms Der Krieg (1911) lezen bij Artists against the War.

vrijdag 3 februari 2012

In de tuin van Angela Merkel


In december schreef ik over Ringo Starrs veelkleurige “knotted gun". Een pistool met een knoop in de loop als symbool tegen geweld, die hij naar aanleiding van de 31e verjaardag van de moord op John Lennon presenteerde.

Ik wees er op dat er sinds 1988 een reusachtige “knotted gun” voor het gebouw van de Verenigde Naties in New York staat. Het kunstwerk heet No Violence en is gemaakt door de Zweedse kunstenaar Carl Fredrik Reuterswärd. Die was overigens net als Ringo geïnspireerd door de moord van Michael Chapman op Lennon.

Reuterwärds boodschap tegen het geweld heeft zich sinds 1988 over zestien Europese en Amerikaanse steden verspreid. In februari 2011 was ik vergeefs op zoek naar de Berlijnse replica, die volgens mijn informatie ergens in de tuin van het Kanzleramt (zie bovenste foto) moest staan. Fietsend rond Merkels kantoor kon niemand me vertellen waar ik het geschenk van Reuterswärd aan kanselier Gerhard Schröder uit 2005 kon vinden, ook niet de gids met een groep Japanse toeristen.

Later begreep ik dat ik aan de verkeerde kant van de Spree had gezocht. Het zogenaamde Kanzlerpark was veel groter dan ik dacht, maar ook veel ontoegankelijker dan ik hoopte. Hoe blij de Duitse regering indertijd was met het monument voor de vrede blijkt wel uit de moeite die je moet doen om het beroemde kunstwerk op de foto te krijgen. Staand op de leuning van de bankje aan de Spree en leunend op de schouder van mijn zoon kon ik met mijn fototoestel hoog boven mijn hoofd moeizaam een glimp van de “knotted gun” opvangen (zie onderste foto).

“Wat is daar te zien?”, vroegen mensen die daar dagelijks hun hond uitlaten. Intussen kijkt Angela Merkel vanuit haar werkkamer tegen het beeld aan. Ik ben benieuwd wat zij ervan vindt. In ieder geval is ze nog nooit in het park achter haar kantoor gesignaleerd, las ik pas. Behalve dan op weg naar de helikopterlandingsplaats in de tuin.

Erik de Graaf

woensdag 1 februari 2012

Bismarck spreekt


Bismarck heeft gesproken en we hebben hem nu eindelijk in het echt kunnen horen. Vorig jaar werden enkele 122 jaar oude geluidsopnamen uit het laboratorium van de Amerikaanse uitvinder Thomas Edison ontcijferd. Groot nieuws want eindelijk kon worden bewezen dat de rijkskanselier Otto von Bismarck geen piepstemmetje had, zoals vaak werd verondersteld.

In 1878 vroeg de Edison een patent aan op zijn fonograaf, waarmee hij geluid kon opnemen en weer kon afspelen. Edison gebruikte daarvoor zogenaamde wasrollen, een mengsel van paraffine en bijenwas. In 1957 werden enkele oude wasrollen uit Edisons erfenis gevonden, maar het duurde tot vorig jaar dat eindelijk het verhaal achter de geluidsopnamen duidelijk werd.

In 1889 en 1890 reisde Theo Wangemann, een Duitse medewerker van Edison, naar Europa om de fonograaf te demonstreren en om de hoge kringen van het belang ervan te overtuigen. Wangemann reisde naar de Parijse wereldtentoonstelling en vervolgens naar Berlijn. In september 1889 demonstreerden Wangemann en de inmiddels ook naar Duitsland gevaren Edison de fonograaf aan het hof van keizer Wilhelm II in Potsdam. De keizer was enthousiast, maar weigerde in het apparaat te spreken. De zevenjarige kroonprins mocht wel wat zeggen.

Twee weken later had Wangemann wel succes bij Bismarck. De rijkskanselier had volgens Wangemann een boodschap aan alle Duitsers voorbereid, maar op het laatste moment besloot hij tot wat “gekkigheid”. Zo leren we Bismarcks stemgeluid nu kennen aan de hand van wat losse liederen en gedichten. “In good old colony times, when we lived under the king”, droeg Bismarck gedreven voor. Om vervolgens in een dikke minuut flarden van het Franse volkslied, een studentenlied en een gedicht van de romantische dichter Ludwig Uhland te reciteren. Hij besloot met een wijze raad aan zijn zoon om vooral maat te houden bij “Arbeit, Essen und Trinken”.


De Realpolitiker Bismarck had niet door dat hij zijn politieke boodschap nog tot ver na zijn dood had kunnen laten doorklinken. Hetzelfde gold voor de Russische tsaar Alexander III, die in oktober 1889 in de Russische ambassade in Berlijn nauwelijks onder de indruk van Edisons fonograaf was en met geen woord tegen de wasrol wenste te spreken.

In tegenstelling tot Bismarck, de Duitse keizer en de Russische tsaar schatte de stokoude generaal Helmuth von Moltke, geboren in 1800, de fonograaf wel op waarde. “Deze nieuwste uitvinding van de heer Edison is inderdaad verbazingwekkend”, sprak de strateeg uit de Frans-Duitse Oorlog van 1870 op 90-jarige leeftijd. “Ze maakt het mogelijk, dat een man die al in zijn graf ligt, nog eenmaal zijn stem verheft en het heden begroet”. Moltke stierf een jaar later. Waarschijnlijk is zijn stem de oudste die nu nog te beluisteren is. Dankzij Edisons fonograaf.

Erik de Graaf

maandag 30 januari 2012

Denk ik aan Duitsland...


Denk ich an Deutschland in der Nacht,
Dann bin ich um den Schlaf gebracht.


Het zijn ongetwijfeld Heinrich Heines beroemdste dichtregels, die hij in 1843 in Parijs schreef. Duitsland hield hem uit zijn slaap, maar in het gedicht Nachtgedanken niet zozeer vanwege het politieke klimaat en het antisemitisme, dat hij al in 1831 ontvlucht was. Al twaalf jaar had hij zijn oude moeder niet gezien en in zijn lange afwezigheid waren al vele geliefden gestorven.

Nog in hetzelfde jaar 1843 voerde de Heimweh Heine van Parijs naar zijn moeder in Hamburg. Zijn reis legde hij vast in Deutschland. Ein Wintermärchen, waarin de liefde voor de Heimat veelvuldig tegenover de afkeer staat. Prachtig beschrijft Heinrich Heine hoe de Pruisische douane vergeefs in zijn bagage zoekt naar verboden boeken, maar dat hij al zijn illegale gedachtengoed in zijn hoofd zit. “Mijn hoofd is een tsjilpend vogelnest van in beslag te nemen boeken”.

In Hamburg ontmoet Heine niet alleen zijn moeder, maar ook Hamburgs beschermende godin Hammonia. Zij belooft de dichter de toekomst van Duitsland te tonen. Op voorwaarde dat hij er verder over zal zwijgen, “in Reden und in Schriften.” Uit Hammonia’s toverketel, die de po van Karel de Grote blijkt te zijn, komt de verschrikkelijke stank van Duitslands toekomst.

Heines wintersprookje werd in 1844 in Pruisen verboden en in beslag genomen. De koning van Pruisen beval de arrestatie van de schrijver. In Parijs werd het gedicht in zijn geheel door Karl Marx in de krant Vorwärts gepubliceerd. Na Pruisisch protest verbood de Franse regering die krant. Marx werd naar Brussel uitgewezen.

Heinrich Heine bleef tot aan zijn dood in 1856 in Parijs. Verzorgd door zijn vrouw Mathilde, die hem net als in het gedicht Nachtgedanken uit zijn heimwee deed ontwaken. “Es kommt mein Weib, schön wie der Morgen und lächelt für die deutschen Sorgen”.

Erik de Graaf

zaterdag 28 januari 2012

De "ontaarde" danseres


Hoog op haar sokkel staat een naakte danseres van 65 centimeter in een zaal van het Nieuwe Museum in Berlijn. De ogen terneergeslagen, alsof ze nog moet wennen aan het felle licht. De danseres is van messing, maar als ze van vlees en bloed was zou ze ons veel te vertellen hebben.

In 1926 werd ze gemaakt door de beeldhouwster Marg Moll, die in 1884 als Margarethe Häffner in de toen Duitse Elzas werd geboren. Aan het begin van de twintigste eeuw leerde ze schilder Oskar Moll kennen, met wie ze tot na de Tweede Wereldoorlog in Berlijn, Parijs, Wroclaw (het indertijd nog Duitse Breslau) en Düsseldorf woonde. Als beeldhouwster ontwikkelde Marg Moll zich van het realisme tot de abstracte kunst. De kubistische danseres werd in de jaren twintig verkocht aan een museum in Breslau, dat het eerst tentoonstelde en vervolgens in depot bewaarde.

In 1937 en 1938 werd de danseres met 650 andere door de nazi’s in beslag genomen kunstwerken vertoond op de tentoonstelling van Entartete Kunst. Alle tentoongestelde kunstwerken beledigden volgens opperpropagandanazi Goebbels “het Duitse gevoel”. In München trok de tentoonstelling twee miljoen bezoekers, veel meer dan een gelijktijdige expositie van door de nazi’s gepropageerde kunst. Na München was de ontaarde kunst in Berlijn, Wenen en tal van andere Duitse steden te zien. Na afloop van de tournee werden veel kunstwerken aan buitenlandse musea verkocht, in kelders opgeslagen of, als zich geen kopers voordeden, vernietigd.


De danseres van Marg Moll werd opgeslagen in een kelder in het centrum van Berlijn. Een keer werd het beeld daar uitgehaald voor een bijrol in de propagandafilm Venus vor Gericht (1941), die tegen de Entartete Kunst was gericht. In de bommenregens op het centrum van Berlijn aan het einde van de Tweede Wereldoorlog verdween de kelder onder metersdik puin.

De danseres was verdwenen en werd vergeten. Totdat in 2010 bij archeologisch onderzoek bij de bouw van een nieuwe metrolijn bij de Alexanderplatz elf beelden uit een ingestorte kelder werden opgegraven, waaronder Molls danseres. Sinds november 2010 staat ze met tien andere geredde slachtoffers in het 64 jaar na de bombardering heropende Neue Museum.

Erik de Graaf